sluit
sluit
15 juni 2015

Waarom groeit de stad

Het PBL heeft een voortreffelijk rapport geschreven over de groei van de steden: De stad: magneet, roltrap en spons. En toch kunnen ook voortreffelijke rapporten belangrijke vragen openlaten. Die belangrijke vraag ging me hier echt ging bezighouden toen ik de column van Jos Gadet over hetzelfde onderwerp onder ogen kreeg (zie: http://romagazine.nl/de-stad-magneet-roltrap-en-spons-2/10455, met dank aan Irene Klarenbeek). Gadet haalt in zijn column scherp uit naar Maarten Hajer, directeur van het PBL. De laatste zou tijdens de presentatie van het genoemde rapport hebben gesuggereerd dat vooral de groeikernen weer zouden moeten bouwen om de groei van de stedelijke agglomeraties op te vangen. Zo had ik het rapport zelf niet gelezen.

Wat is nu die belangrijke vraag die het PBL-rapport openlaat? Het rapport laat helder zien hoe de Nederlandse steden in de laatste decennia weer zijn gegroeid na een enorme terugval in de jaren 60 en 70. De burgers ontvluchten de verpauperde steden en de overheid gaf een enorme impuls aan deze trek naar buiten door het ontwikkelen van groeikernen. In de jaren 80 keerde de trend. Vooral na de eeuwwisseling zijn de (meeste) steden weer fors gaan groeien. Daarbij is overigens het verlies van de dramatische jaren 60 en 70 nog steeds niet goedgemaakt. Die trendbreuk heeft twee oorzaken.

Ten eerste is het ruimtelijk beleid van de rijksoverheid verschoven van groeikernen (Tweede Nota RO) via compacte stad (Derde Nota) naar groei van de steden door middel van nieuwe uitleg-gebieden (Vierde Nota en Vinex). De Vinex-gebieden lagen vaak binnen de stadsgrenzen of werden door gemeentelijke herindeling bij de stad gevoegd. Waar nieuwe huizen (vaak met tuinen) eerder werden gebouwd in de randgemeenten (en de groeikernen), werden voortaan weer in de stad gebouwd. Daardoor ging de roltrap van de steden anders functioneren. Die roltrap laat zich simpel omschrijven: jongeren trekken naar de stad om er te gaan studeren en een partner te vinden. Nadat beide missies zijn voltrokken en de eerste kinderen het licht hebben gezien zoeken ze een huis met een tuin. Vroeger moesten ze daarvoor vaak uitwijken naar de groeikernen, tegenwoordig kunnen ze binnen de gemeentegrenzen dit woonmilieu ook vinden. Nogal logisch dat de steden dan weer gaan groeien en de randgemeenten pas op de plaats maken.

Ten tweede is de economische vitaliteit weer naar het hart van de stedelijke agglomeraties verschoven. In de kenniseconomie zijn de face-to-face contacten in de steden steeds belangrijker geworden. Bovendien is het werken meer het wonen gaan volgen dan omgekeerd. En omdat de binnensteden (vaak) zo aantrekkelijk zijn voor de hoogopgeleiden en de hogere inkomens, is het werk zich meer in de steden gaan concentreren. Zo is de leegstand van kantoren tegenwoordig veel groter in de randgemeenten dan in de centrale stad (op enkele notoir ongelukkige kantoorgebieden na). De stad als magneet daarmee heeft enorm aan betekenis gewonnen. Het gevolg is dat de steden zijn ook binnenstedelijk zijn gaan bouwen. Zie alle ontwikkelingen rondom het IJ in Amsterdam. Maar ook toen de bouw door de crisis stil viel, bleef Amsterdam per maand met 1000 inwoners groeien. De stad bleek nog veel meer bewoners op te kunnen nemen. Dat is het fenomeen van de stad als spons.

En op de volgende vraag geeft het rapport nu juist geen antwoord: in welke mate is de groei van de steden het gevolg van de eerste en in welke mate van de tweede factor? Zijn steden gaan groeien door het veranderende ruimtelijk beleid of zijn steden gaan groeien door de veranderende betekenis van de stad in de hedendaagse kenniseconomie? De onderzoekers geven geen antwoord op deze vraag. Ze stellen hem zelfs niet eens.

Toch is het antwoord op deze vraag van groot belang voor het verdere beleid. Als de steden vooral groeien door het veranderde ruimtelijk beleid, kan de trend vrij eenvoudig worden omgekeerd door weer meer buiten de stad te gaan bouwen. Als de steden vooral groeien omdat de stad zelf zo aantrekkelijk is geworden voor de kenniseconomie, zal die groei van de steden juist verder moeten worden geaccommodeerd.

Jos Gadet wijst erop dat alle Europese steden eenzelfde ontwikkeling hebben doorgemaakt en dat alleen Nederlandse steden Vinexwijken hebben. Aan die Vinexwijken binnen de eigen gemeentegrenzen kan het dus niet alleen liggen. Hij had er ook op kunnen wijzen dat de Vinexwijken in de steden wel goed lopen, en dat Almere momenteel een vertrekoverschot kent. En dat ook Leidse Rijn op grote afstand van het centrum van Utrecht nog niet het succes is dat ons lang werd voorgehouden. Ten slotte kan de overgang van groeikernen naar Vinex ook heel goed een bevestiging zijn van een nieuw stedelijk elan. En ook dat laatste betekent dat je het beleid niet zomaar weer kan omgooien.

Mijn inschatting is dat de tweede factor van veel groter gewicht is geweest dan de eerste. De bloei van de steden is geen simpel gevolg van ruimtelijk beleid. Nee, het ruimtelijk beleid volgt hier vooral de maatschappelijke ontwikkeling. En dat is, zoals het hoort.

Reageer

Uw reactie