Natuurlijk had ik er bij moeten zijn, bij Fagot Centraal in Groningen. Maar ik kon niet. Daardoor heb ik het fenomeen Sophie Dartigalonque gemist. En dat spijt me erg. Ze is pas vijfentwintig jaar en toch al solo-fagottiste in de Wiener Philharmoniker. Een jonge vrouw op de eerste stoel in Oostenrijk! En het interview in de vorige Fagot laat ook nog eens zien dat het zo’n aardige, bescheiden vrouw is.
In dat interview zegt Sophie twee hele interessante dingen over rieten. Ten eerste: Sophie maakt haar eigen rieten niet! Ze vindt het eigenlijk zonde van haar tijd. Fagottisten kunnen volgens haar alle tijd die ze besteden aan het maken van rieten, beter besteden aan het studeren van toonladders. Toevallig heb ik dat ook altijd al gedacht. Bovendien: waarom zou iedereen die fagot kan spelen ook meteen handig zijn met dat pielen met rieten? Sophie heeft gewoon iemand die rieten naar haar smaak maakt. Zo heb ik jaren Hans Wisse gehad. Maakt hele goede rieten, hoewel Ronald Karten altijd meende dat Hans zijn koperdraadjes te straks vastzette. Waarmee de hele rietencultuur meteen goed is samengevat.
De tweede opmerking van Sophie deel ik niet. Ze zou enthousiast kunnen zijn over kunststof-rieten als ze beter zouden zijn! Maar kunststof-rieten zijn fantastisch. Ik speel al anderhalf jaar op een kunststof-riet van Legere. Kunststof-rieten, of om mij zeg je: plastic rieten, spelen geweldig. Maar laat ik eerst mijn winst incasseren: Sophie gaat straks ook op een kunststof-riet spelen. Als ze nog beter zijn.
Het doet me denken aan het verhaal van Peter Gaasterland. Peter vertelde me laatst hoe hij verliefd was geworden op een kunststof-riet. Zijn collega had min of meer voor de grap een kunststof-riet gekocht. Om het eens te proberen. Peter wilde dat riet wel even proberen. En heeft het nooit meer teruggegeven. [Natuurlijk heeft hij braaf € 120 betaald.] Voorzover mij bekend is Peter de enige solo-fagottist in Nederland die een kunststof-riet gebruikt(e). In het Residentieorkest. Ook tijdens concerten. En ik schrijf gebruikte omdat Peter het Residentieorkest inmiddels heeft verlaten. Peter wisselde het ‘nieuwe’ riet wel af met zijn ‘oude’ riet. Zodat nooit iemand wist of hij nu op zijn nieuwe of op zijn oude riet speelde (op kunststof of op bamboe). Hij schijnt de solo in Shostakowitch IX op zijn kunststof-riet te hebben geblazen. Niemand had het gehoord!
Iets dergelijks overkwam mijzelf. Ik plaagde mijn dirigent ooit dat ik die avond tijdens de blazersrepetitie op mijn plastic riet zou spelen. Hij protesteerde en zei iets als: “vreselijk’, of “afschuwelijk”. [Hij is een gerespecteerd trombonist.] Lachend vertelde ik hem dat ik de avond ervoor, onder zijn leiding, maar met een ander orkest, op hetzelfde plastic riet had gespeeld. Hij had het niet gehoord.
Misschien nog wel mooier is het verhaal van mijn les bij Ronald Karten. Ik blies wat toonladders aan het begin van de les. Ronald was nog even plassen en kwam terug en zei heel aardig: jouw geluid kan ik altijd herkennen. Ik zei: maar hoorde je ook dat ik dit keer op een plastic riet speelde? Hij was stomverbaasd.
Natuurlijk, er zijn verschillen. Een bamboe-riet is geen plastic riet. En omgekeerd ook niet. Maar voor mij zijn de voordelen van een kunststof-riet groter. Ten eerste: ze zetten makkelijker aan. Ten tweede: ze kunnen veel zachter spelen. Ten derde: ze zijn stabieler en zuiverder. En dat laatste geldt natuurlijk vooral in vergelijking met een wat ouder klassiek riet. Op mijn fagot ging het klassieke riet na een week of twee, drie wankelen op de middel-Es en op de doorgeblazen D en Es. Op mijn kunststof-riet speel ik nu al een jaar, zonder enige variatie. Zonder andere zuiverheid-problemen dan mijn normale valsheid. Ik hoef nooit meer de ouderdom van een riet te corrigeren. Ik speel altijd op een nieuw riet.
En heeft het kunststof-riet ook nadelen? Ja. Ik vermoed dat ik minder ver klink dan met een klassiek riet. Maar mijn dirigenten klagen daar nooit over (of dat zou moeten betekenen dat ik vroeger altijd te hard blies). Een ander nadeel: je moet nog maar zorgen dat je een goed riet vindt. Want al die kunststof-rieten zijn anders en klinken anders. Ook van één en hetzelfde merk. Je zou toch denken: waarom kunnen ze niet altijd hetzelfde kunststof-riet maken? Maar dat lukt blijkbaar (nog) niet. Toevallig heb ik nu een heerlijk riet. Maar alle pogingen om een tweede riet te vinden dat even heerlijk is, zijn tot op heden mislukt.
Om nog een ander nadeel te noemen: er bestaat nog maar weinig kennis over het onderhoud van kunststof-rieten. Mijn eerste riet verknalde ik door het met te warm water schoon te spoelen. Overigens, je maakt kunststof-rieten schoon met afwasmiddel! Met mijn tweede maakte ik die fout niet meer. Maar ik moet hem wel eens in de twee dagen schoonmaken. Met een speld of met afwasmiddel onder de kraan. Oh ja, nog iets: de nieuwe rieten kraaien niet zo lekker als de oude rieten. Maar de toon lijdt daar niet onder. Je kan beter zeggen: hij kraait anders.
Al met al: ik zweer bij een plastic riet. En al die tijd die anderen besteden aan het maken van klassieke rieten, besteed ik tegenwoordig aan het studeren van toonladders! Daarin heeft Sophie helemaal gelijk.
En vergeet niet dat de klapschaats ook werd verguisd, tot erop wereldrecords werden gereden.