Armoede en armoedeval
De opdracht aan de commissie was tomeloos saai, het eindresultaat staat me nog steeds voor de geest. Ergens halverwege de jaren 90 werd ik voorzitter van een interdepartementale commissie die zich moest buigen over de ‘harmonisatie van het inkomensbegrip bij de inkomensafhankelijke regelingen’. Ik begrijp nog steeds niet helemaal waarom ik aan dat verzoek heb voldaan. Achteraf was ik blij dat ik het had gedaan. Er broeide al snel iets in de commissie. Acht departementen waren vertegenwoordigd, de jonge Coen Teulings zat er namens Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De slimme economen (of is dat een tautologie?) waren in de meerderheid.
Omdat niemand het formele onderwerp van de commissie kon boeien, ontstond een discussie over voor- en nadelen van inkomensafhankelijke regelingen. En het leuke van zo’n commissie is dat je samen verder komt dan ieder afzonderlijk. Zo trokken we de zware conclusie dat inkomensafhankelijke regelingen meer nadelen dan voordelen hebben. Dat was een schokkend bericht in die tijd (en zou nog steeds een schokkend bericht zijn). Veel politici, en dan met name politici ter linker zijde, denken dat inkomensafhankelijke regelingen een hele kosteneffectieve manier zijn om armoede tegen te gaan en om (arme) burgers tot goede zaken te verleiden. Je geeft het geld alleen aan de mensen die het nodig hebben, mooier kan toch niet. Maar dat blijkt een schijnwereld, vooruitlopend op de rest van het verhaal: een schijnwereld binnen de systeemwereld van het beleid.
Wat zijn dan de nadelen van inkomensafhankelijke regelingen? Ten eerste: je doelgroep laat zich moeilijk omschrijven. Zie bijvoorbeeld de huurtoeslag, die indertijd nog huursubsidie werd genoemd. Door alle betrokkenen werd de huursubsidie vooral gezien als een instrument om de armoede te bestrijden. En omdat de meeste mensen in armoede ook in een huurhuis woonden, was de toeslag aan de hoogte van de huur gekoppeld. Dat gold voor ongeveer 900.000 gezinnen. Tegelijkertijd leefden 300.000 huishoudens in dezelfde armoede in een koophuis. Aan hen ging de ondersteuning voorbij. Beleid baseert zich op categorieën. En categorieën vormen een uitsnede uit de werkelijkheid. Soms komt die uitsnede aardig overeen met de bedoeling, soms minder.
Ten tweede: niet-gebruik. In een democratische rechtsstaat is het geven van subsidie terecht aan allerlei regels gebonden. Ook die regels maken deel uit van de systeemwereld van het beleid. In de leefwereld van de burgers worden die regels niet allemaal begrepen en onderkend. Mede daardoor maakte indertijd 30% van de mensen die formeel recht hadden op huursubsidie, daarvan geen gebruik. Ze vroegen het gewoon niet aan. Ze hadden vroeger eens tevergeefs een minimumpas aangevraagd en met die huursubsidie zou het wel net zo gaan. De systeemwereld van het beleid houdt helemaal geen rekening met niet-gebruik. In die wereld is de burger rationeel, en zal hij toch heus wel zijn geld ophalen. Dus: terwijl 1,2 miljoen huishoudens in armoede leefden, werden met de huursubsidie maar 600.000 gezinnen bereikt.
Ten derde: armoedeval. Er was nog een misschien wel veel groter bezwaar verbonden aan de inkomensafhankelijke regelingen. Elke sector leek zijn eigen inkomensafhankelijke regeling te hebben en niemand lette op het cumulatieve effect. VROM had de huursubsidie, waarvan Ad Melkert op Sociale Zaken en Werkgelegenheid de grootste verdediger was. Op WVC had je de kinderopvang, op OCW de studiefinanciering. En de gemeenten scholden de minima de lokale lasten kwijt. Elke regel verstoorde op zich al de arbeidsmarkt, maar al die regels bij elkaar hadden een verwoestend effect. Als je een uitkering had én de vruchten genoot van een aantal inkomensafhankelijke regelingen was je wel gek om een baan aan te nemen onder 130% van het minimumloon. Omdat de winst van het loon in feite geheel teniet werd gedaan door het inhouden van al die voordeeltjes voor de onderkant. De armoedeval. Ja, dat is nu de armoedeval ten voeten uit. Door al die heel goed bedoelde inkomensafhankelijke regelingen werden werklozen vastgezogen aan hun uitkering.
Er waren nog meer nadelen, maar die zijn hier minder relevant: paternalisme (waarom wel kinderopvang en geen bier en patat?) en verstoring van markten (mensen boven de armoedegrens brachten hun kinderen bij de grootouders). Waar het me hier omgaat is het contrast tussen de systeemwereld van het beleid en de leefwereld van de (arme) burgers. En zelfs in ons onderzoek konden we als Haagse denkers niet helemaal loskomen van die systeemwereld. Want ook wij konden die armoedeval alleen maar vanuit het systeem verklaren en niet bewijzen hoe de armoedeval zich in de praktijk openbaarde. Ik herinner me dat er alleen onderzoek bestond naar de kosten van een baan (kleding bijvoorbeeld), hetgeen de armoedeval alleen maar versterkte.
Systeemwereld
Ze zijn van Habermas, die twee begrippen: systeemwereld en leefwereld. Om mij mag je ook spreken over bestuurlijke werkelijkheid en maatschappelijke werkelijkheid. Maar het begrip systeemwereld is wellicht toch iets scherper: de wereld van beleid brengt zijn eigen systeem aan in de werkelijkheid. Die werkelijkheid wordt gesegmenteerd (door beleidscategorieën), die werkelijkheid wordt sectoraal beleefd en die werkelijkheid kent zijn eigen regelsystemen, waarin de burger al gemakkelijk verdwaalt.
Je kan ook spreken over de logica van de organisatie versus de logica van de omgeving. Daarmee geef je goed aan dat de drie verschijnselen op zich heel logisch zijn. De overheid kan zelfs niet zonder. Als de overheid beleid wil voeren zal ze in een rechtsstaat helder moeten omschrijven waarop het beleid betrekking heeft en rechten en plichten helder in regelgeving moeten verankeren. Maar bizar is het soms wel.
Mijn vrouw en ik bezitten in Zeeland een huis, waar we vaak zijn. Voor ons een plek in de rust van de polder. Om ons heen staan nog 100 andere vergelijkbare woningen. Twee daarvan zijn van Duitsers die hun woning als ‘vakantiewoning’ gebruiken en het ook als zodanig verhuren. De rest wordt permanent bewoond. Als wij er toevallig in de vakantie zijn, is het doodstil op ons recreatiepark. Nee, toch zijn het geen normale woningen. Voor de overheid zijn het recreatiewoningen, hoewel men op departementen ook spreekt over ‘tweede woningen’. Het gaat zelfs zover dat als ik op het internet mijn postcode opzoek, ik de vermelding krijg ‘logiesfunctie’. Niet vreemd, want ook postcodes horen tot de systeemwereld. Maar hoe in strijd met de maatschappelijke werkelijkheid.
Er was eens een minister, Sybilla Dekker, die dit onderscheid uit de systeemwereld tussen eerste en tweede woningen maar onzin vond. Ze wilde van het onderscheid af. Ze had natuurlijk helemaal gelijk. In kwaliteit is er tegenwoordig helemaal geen verschil meer tussen eerste en tweede woningen. Beter gezegd: onze huizen in Zeeland zijn beter dan het gemiddelde huis in het oude dorp. Maar de beleidswereld wilde er niet aan. Ik heb in die tijd vele bizarre argumenten gehoord waarom het niet zou kunnen. Bijvoorbeeld omdat: de huizen niet voldoen aan de regels van het Bouwbesluit. Als men ergens niet permanent woont mag de trap steiler zijn. Mijn tante van 93 had er tot haar dood geen moeite mee. Onze huizen waren ook gebonden aan een bepaalde maximale inhoud. Maar huizen elders zijn veel kleiner. Bouwkundig is het onderscheid tussen eerste en tweede woningen inmiddels volledig achterhaald. Bijvoorbeeld omdat recreatiewoningen vaak zijn gelegen in de buurt van een natuurgebied. Je zou zeggen dat permanente bewoning te schadelijk is voor de natuur, maar dat is vaak niet het argument. Het juiste argument is: omdat de woning zo mooi gelegen is, moeten meer mensen ervan gebruik kunnen maken. De woning moet worden verhuurd. En dat bereik je blijkbaar door de eigenaar te verbieden er het hele jaar te zitten. Bijvoorbeeld omdat de woningen in waarde zouden stijgen als ze voortaan wel permanent bewoond mogen worden. En ook dat zou onrechtvaardig zijn.
Intussen worden tweede woningen op veel plekken in het land permanent bewoond. Tot grote tevredenheid van de bewoners. De tijd van de tochtige en muffe ‘zomerhuisjes’ ligt al weer ver achter ons. Een recreatiewoning is altijd een vreemde categorie geweest, maar de samenleving is inmiddels zo veranderd dat het een schijnwoord is geworden. Het verwijst niet meer naar de leefwereld, maar leeft slechts voort in de systeemwereld van het beleid. Vandaar ook de wonderlijke argumentatie om het onderscheid tussen eerste en tweede woningen formeel niet op te heffen.
Ook de regels horen bij de logica van de organisatie. En wetten zijn niet alleen een instrument van de overheid, maar juist ook een waarborg voor de burger. Een waarborg tegen willekeur. Het is de verdienste van de democratische rechtsstaat dat niet de uitvoerder bepaalt of iemand voor subsidie in aanmerking komt, maar dat de wetgever bepaalt welke beleidscategorieën voor die subsidie in aanmerking komen. En gelijke gevallen worden gelijk behandeld. Alleen zijn burgers zo ongelijk in hun vermogens om met de staat om te gaan. Bureaucratische vaardigheden zijn vaak onmisbaar om duidelijk te maken dat je een gelijk geval bent. Hierbij doet zich een boeiende paradox voor. Om het systeem rechtvaardiger te maken zien we vaak een verdere differentiëring van regels en categorieën. Maar hoe meer differentiatie, hoe groter de onzekerheid en hoe groter de beleidsvrijheid voor de uitvoerend ambtenaar. En het is de vraag hoe rechtvaardig een systeem is dat burgers afhankelijk maakt van de toevallige ambtenaar die als hun ‘case-manager’ is aangewezen.
Tenslotte: ook sectoraal hoort bij de logica van de organisatie. Het is ondenkbaar om dit land integraal, vanuit één departement te besturen. Zo heeft het voorstel van mijn commissie om alle inkomensafhankelijke regelingen te integreren in de belasting het ook niet gehaald. De regering is in al die jaren niet verder gekomen dan het besluit om de huurtoeslag door de Belastingdienst te laten uitvoeren. De gevolgen zijn bekend. Maar het was natuurlijk ook niet de bedoeling van mijn commissie om al die verschillende regelingen door de Belastingdienst te laten uitvoeren. Het was onze bedoeling dat er een generiek armoedebeleid kwam, los van de voorzieningen en los van de nadelen die aan al die inkomensafhankelijke regelingen waren verbonden.
Overigens heeft een sectorale benadering, ja zelfs verkokering, ook een functie. Door de verschillende belangen in verschillende departementen onder te brengen, is de kans groter dat ze beter worden gearticuleerd. Voordat VROM en Verkeer en Waterstaat waren gefuseerd was het ondenkbaar geweest dat DG Milieu niet betrokken zou zijn geweest bij de verhoging van de maximale snelheid op snelwegen tot 130 km/uur. Na de fusie bleek het mogelijk. Ik ken de bezwaren en ik begrijp de bezwaren tegen verkokering. Maar als verkokering vooral een weerspiegeling is van de tegengestelde belangen die in de samenleving bestaan, is er niks op tegen en heeft het zelfs meerwaarde.
De onvermijdelijke systeemwereld heeft wel nare gevolgen
De systeemwereld heeft dus iets ‘logisch’, het is onvermijdelijk dat er een ‘bestuurlijke werkelijkheid’ ontstaat naast de ‘maatschappelijke werkelijkheid’. Maar daarom hoeven we de gevolgen nog niet te ontkennen. En we zouden ook meer kunnen doen om de negatieve gevolgen van de kloof te verkleinen.
Inkomensafhankelijke regelingen zijn allemaal goedbedoeld: kansen geven, armoede bestrijden op een kosteneffectieve manier. Wie wil dat niet? En toch zien we dat de nadelen groter zijn dan de voordelen. Nog veel erger: elke kabinetsformatie worden er weer nieuwe inkomensafhankelijke regelingen bedacht. Op papier lijkt het zo eerlijk en zo rechtvaardig. Zo sociaal en sterk. Het is ook opvallend dat er wel veel bezwaren tegen het sociale leenstelsel zijn ingebracht vanwege de mogelijk preventieve werking, maar niet tegen de verstorende werking van het systeem op de arbeidsmarkt. Volgens het plan krijgen studenten geen studiefinanciering meer, maar gaan ze geld lenen dat ze na hun afstuderen moeten terugbetalen afhankelijk van de hoogte van hun inkomen. Velen zijn bang dat daarmee een dam wordt opgeworpen voor kansarmen, die zoveel schulden niet aandurven. En ik hoor niemand over het verstorend effect van het terugbetalen van de lening voor de arbeidsmarkt. Het nieuwe stelsel beloont immers het niet-maken van carrière. Precies wat inkomensafhankelijke regelingen altijd doen.
De systeemwereld van het beleid verstoort dus onze leefwereld en lang niet altijd in de richting die is beoogd. Herman van Gunsteren sprak in dit verband lang geleden al over de ongekende samenleving. Door een systeemwereld in te richtingen denken we dat we de leefwereld van burgers kennen. Maar dat is maar de vraag. We kennen vooral onze systeemwereld. En als we proberen te meten of het beleid in de leefwereld effect heeft, meten we ook heel vaak de effecten die het beleid binnen de systeemwereld heeft. Ik geef twee voorbeelden.
Politici zijn dol op ‘inkomensplaatjes’. Het CPB rekent door wat de maatregelen van het (nieuwe) kabinet betekenen voor de inkomens van ‘de mensen’. Modaal gaat er 0,2% op vooruit, de AOW-ers gaan er zelfs 0,4% op vooruit. Iedereen begint te beseffen dat dit soort cijfers interessant zijn voor de politieke retoriek, maar in feite natuurlijk niks zeggen. Wat zijn AOW-ers? Zijn dat mensen die alleen maar AOW ontvangen of zijn het alle mensen die AOW ontvangen, dus ook de babyboomers met hun aardige vermogens (40% van de gepensioneerden heeft momenteel een vermogen van minimaal € 2 ton). De verschillen binnen de categorie zijn gewoon te groot, waardoor die enkele percentages geen enkele zeggingskracht hebben. Om die reden schetst het CPB tegenwoordig een ‘puntenwolk’. Er worden soorten AOW-ers onderscheiden, vele soorten. Dat is een interessante verbetering, maar nog steeds gaat het om categorieën binnen de systeemwereld.
Het tweede voorbeeld is simpeler, maar misschien nog sprekender. Ik had eens een gesprek met de directeur van het CPB. We spraken over inflatie en in welke mate in de inflatiecijfers de kwaliteitsverbetering van de producten wordt meegenomen (denk aan de laptop die elk jaar beter is, maar bijna altijd evenveel kost). Het ironische antwoord van de directeur: er is niks aan de hand als wij dezelfde definitie hanteren als het CBS, want wij voorspellen niet de toekomst, ‘wij voorspellen alleen wat het CBS volgend jaar zal vinden’.
In werkelijkheid heeft de overheid natuurlijk veel last van die ongekende samenleving, van het niet voldoende kennen van de samenleving. Wie de samenleving onvoldoende kent, kan moeilijk effectief zijn. Het cynische is wel dat de overheid ook moeilijk achteraf kan vaststellen hoe ineffectief het beleid is geweest, omdat de samenleving zo slecht wordt gekend.
De maatman
Dat is de ene kant van de medaille: de overheid zit zo vast in zijn eigen systeemwereld dat de samenleving maar slecht wordt gekend. De andere kant: op hun beurt begrijpen burgers soms nauwelijks waar de overheid mee bezig is. Een hele goede vriendin van me zit gedeeltelijk in de WIA, wat vroeger de WAO was. In het begin van 2014 kreeg ze een brief van het UWV. Dat ze in 2008 € 6.000 te veel had ontvangen. Dat ze het moest terugbetalen. Als ze binnen twee weken betaalde, hoefde ze maar € 3.000 over te maken. Ze maakte de afweging dat € 3.000 veel geld is. Dus eerst maar betalen en daarna vragen waarom ze eigenlijk moest betalen. Een bevredigend antwoord op die laatste vraag heeft ze nooit ontvangen. Of men kon de papieren niet meteen vinden, of men wist het ook niet. Op de vraag wie dan besloten had dat er een tekort was van € 6.000, kwam in ieder geval geen antwoord. De discussie eindigde na maanden in het toezenden van vele papieren, die voor een academisch gevormde vrouw niet te begrijpen waren. Het symbool van de systeemwereld van het UWV is de ‘maatman’. Iedereen die in de WIA ‘zit’ heeft een maatman, een maat voor alle dingen. Geen idee wat het is? Ik ook niet.
Wie een overheid wil, krijgt een systeemwereld. Het is onvermijdelijk. Maar het is goed om aandacht te hebben voor de nadelen. Ik besef: dat is bijna beledigend voor al die gemotiveerde medewerkers die oprecht de publieke zaak willen dienen. Dat is helemaal niet mijn bedoeling. Ik heb juist veel respect voor hen. Maar door de hardnekkigheid van de systeemwereld kunnen beleidsmedewerkers wel erg in de fout gaan. Onlangs maakte ik nog een leergang voor beleidsmedewerkers van een departement mee waarin de docent zich aan het einde van de dag enigszins wanhopig afvroeg of zijn cursisten voor elk denkbaar probleem van de burgers een oplossing wilden bedenken. Of ze zich nooit afvroegen of die burgers die problemen misschien zelf beter zouden kunnen oplossen. En of ze wel zeker wisten dat de burgers de hen toegedichte problemen ook werkelijk hadden.
Eenzelfde gevoel bekruipt me als beleidsmedewerkers over ‘beleidsknoppen’ gaan praten. Aan welke knop kan ik draaien om het probleem op te lossen? Alsof de hele wereld een systeem is, dat met knoppen vanuit een departement valt te bedienen. Het vervelende is dat de systeemwereld van het beleid inderdaad zo is te bedienen. Maar of daarmee de leefwereld van de burgers ook wordt bereikt, is maar zeer de vraag.
Zonder overheid geen zelforganisatie
‘Van systemen naar mensen’. Onder deze vlag wordt er gewerkt aan de decentralisatie van de jeugdzorg, de AWBZ en de participatiewet. Wat een prachtige illustratie van het bovenstaande verhaal. Maar het logo zegt meer. Ten eerste: de beleidsmakers zijn zich erg bewust van de kloof tussen de systeemwereld en de leefwereld van mensen. Ten tweede: ze willen die kloof overbruggen. Ten derde: ze hebben geen benul hoe groot de kloof is. Ten vierde: ze beseffen onvoldoende dat een zekere afstand tussen beide wereld onvermijdelijk is en zelfs gewenst. Eerlijk gezegd hoef ik de overheid niet op mijn verjaardag.
Natuurlijk, het is erg positief dat de overheid zich bewust is van het onderscheid tussen de twee werelden, de systeemwereld en de leefwereld. Maar het heeft geen zin om te doen alsof we wel zonder kunnen. In dit verband is de discussie over ‘zelforganisatie’ heel boeiend. Het is een woord wat je even moet proeven. Je moet even doen alsof je nog nooit in Den Haag bent geweest. Je bent bestuurslid van je hardloopclub of je bent voorzitter van de weekendcommissie van je orkest. En dan hoor je voor het eerst in je leven het woord ‘zelforganisatie’. De maatschappij organiseert zichzelf. Maar het woord ‘zelf’ heeft alleen betekenis in het licht van een ander. ‘Wij hoeven het niet te doen, ze doen het zelf’. ‘Gemeente, we willen het zelf doen.’ Zonder overheid is er geen zelf, en is er geen zelforganisatie. Dan organiseren burgers zich gewoon.
Toch is het goed dat beleidsmakers oog krijgen voor ‘zelforganisatie’, voor de wijze waarop mensen zich organiseren in hun eigen leefwereld. Die aandacht is overigens niet altijd zonder eigen belang. Zelforganisatie wordt namelijk nog wel eens verengd tot die situaties waarin de bevolking taken op zich neemt die voorheen de verantwoordelijkheid van de overheid waren. Zo kom je in bijna elke presentatie over zelforganisatie ‘de Nieuwe Leeszaal’ uit Rotterdam-West tegen. Een leeszaal die is opgezet door particulieren (zelforganisatie), nadat de overheid de wijkbibliotheek had gesloten. Is het uit een soort van schuldgevoel dat deze vormen van zelforganisatie vooral door overheidsdienaren worden bejubeld? Doet zich een vergelijkbaar fenomeen voor bij het bejubelen van de ‘energieke samenleving’ door beleidsmakers die zien dat de overheid zelf op tal van terreinen te weinig voortgang boekt?
Ik word helemaal huiverig als diezelfde overheid, die publieke taken laat liggen dan wel heeft afgestoten, vormen van zelforganisatie wil gaan initiëren. Justus Uitermark stelde mijn cursisten eens de vraag waarom de overheid denkt zelforganisatie te kunnen organiseren, als zij zelf al niet eens in staat is om de publieke taak te behartigen waarvoor die zelforganisatie verantwoordelijk zou moeten worden. Een moeilijke vraag. Om te beantwoorden. Is zelforganisatie door anderen te organiseren? Of is dat nu juist een contradictio in terminis?
Maar er gaat een nog ingewikkelder vraag achter schuil. Willen we dat de overheid de organisatie van de leefwereld ter hand neemt? Je kan zeggen: die systeemwereld van de overheid beïnvloedt permanent de leefwereld van burgers. Dat klopt. Habermas sprak ooit over de kolonisering van de leefwereld. Maar hier gaat het toch wel een stap verder. Mag de samenleving niet zelf besluiten wat haar te doen staat als de overheid om legitieme redenen besluit om bepaald publieke taken niet meer te uit te voeren?
Achterin de klas
Het schijnt dat Sander Dekker als staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onlangs zelfs een week lang achterin de klas is gaan zitten. De klas dacht de hele week dat die aardige krullebol een stagiaire was. Hij zat er niet voor het eerst. Hij en zijn collega Jet Bussemaker doen heel veel moeite om te zien hoe hun beleid in de praktijk uitpakt. Dat is zeer te loven. Ze willen daarbij niet alleen afhankelijk zijn van de koepels en de bonden die het middenveld tussen school en departement bevolken. Ze willen in de leefwereld van de klas zien hoe de maatregelen uitpakken. En wat er in het algemeen schort aan het onderwijs.
De bewindspersonen zoeken de leefwereld van de klas op. Maar wat gaan ze met hun ervaringen doen? Leiden die tot nieuwe beleidsmaatregelen? Vertalen ze hun ervaringen uit de leefwereld weer naar hun eigen systeemwereld? Of concluderen ze dat die maatregelen uit de systeemwereld al jaren dezelfde doelen beogen, en dat die doelen ondanks al die beleidsmaatregelen blijkbaar nooit helemaal zijn bereikt? De bewindspersonen van OCW zijn toch niet zo wereldvreemd dat ze achter in de klas vooral zitten te bedenken aan welke beleidsknoppen ze bij thuiskomst moeten gaan draaien?
Toch is de systeemwereld je wereld als beleidsmaker. Als je er vies van wordt om aan beleidsknoppen te draaien, moet je een andere baan gaan zoeken. Wel kan je beginnen met heel goed te analyseren wat de dominante factoren zijn in die leefwereld van de klas. Ik denk dat Jet en Sander goed zullen zien dat het onderwijs primair niet door de verantwoordingsbureaucratie van de Inspectie maar door de betrokkenheid van de docenten een succes kan worden. Professionele en betrokken leerkrachten trekken het onderwijs. Collegialiteit en vertrouwen zijn daarbij belangrijk. De oprukkende systeemwereld in het onderwijs lijkt deze basiswaarden eerder aan te tasten dan te ondersteunen. Misschien is daarom het losdraaien van de beleidsknoppen in het onderwijsveld (systeemterm) wel het beste antwoord.
Andere cultuur
Het dilemma van de systeemwereld en de leefwereld kan per definitie niet worden opgelost. Daarvoor is het een dilemma. Maar beide werelden kunnen wel meer in evenwicht met elkaar worden gebracht. Zowel het opgaan in de systeemwereld (denken dat je vanuit een departement het onderwijs kan fine tunen), als het vereenzelvigen met de leefwereld (achter in de klas gaan zitten) bieden geen oplossing. De systeemwereld moet meer recht doen aan de leefwereld van de klas. Voor mijzelf zou ik enkele voorzichtige conclusies trekken:
Al deze richtingen wijzen niet in de richting van een andere structuur van het departement [in dat verband valt nog even te denken aan de vaak moeizame pogingen om tot één loket te komen voor bedrijven of tot één loket voor die ene vraag van de burger (dakkapel)]. Ze wijzen vooral in de richting van een andere cultuur. Een nog grotere opgave dus.